Het aandeel hernieuwbare energie is vorig jaar gestegen naar 17 procent van het totale energieverbruik in Nederland, meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek vrijdag. Vooral het gebruik van wind en zonne-energie is gestegen. In 2022 bedroeg het aandeel hernieuwbare energie nog 15 procent.
In het nationale Energieakkoord uit 2013 was een doelstelling vastgelegd van 16 procent hernieuwbare energie in 2023. Dat is dus gehaald.
Eind vorig jaar zijn op Europees niveau nieuwe doelstellingen afgesproken. In 2030 moet gemiddeld minimaal 42,5 procent van het energieverbruik in de Europese Unie hernieuwbaar zijn.
Op Europees niveau scoorde Nederland in 2022 met een aandeel van 15 procent nog ondergemiddeld ten opzichte van andere EU-landen. In het landenblok lag dat gemiddelde namelijk op 23 procent. Alleen Luxemburg, België, Malta en Ierland scoorden lager; Zweden voerde de lijst aan met een aandeel van 66 procent.
Vooral meer hernieuwbare energie uit wind en zon
De hoeveelheid hernieuwbare energie steeg in 2023 met 11 procent tot 308 petajoule. Windenergie droeg daar 96 petajoule aan bij, een stijging van 25 procent ten opzichte van een jaar eerder. Die toename schrijft het CBS toe aan de stijging van het aantal windmolens. Zo nam de productiecapaciteit op zee met 55 procent toe, op land met 10 procent.
Het statistiekbureau merkt op dat er ook meer zonne-energie werd verbruikt, in totaal 73 petajoule. Dat is een stijging van 17 procent ten opzichte van 2022. Volgens het CBS komt dat doordat er meer nieuwe zonnepanelen zijn geplaatst. Daarmee nam de productiecapaciteit met bijna een kwart toe. Daarbij was 2023 een zonniger jaar dan 2022, aldus het CBS.
De hoeveelheid verbruikte energie uit biomassa, in 2023 goed voor 106 petajoule, nam juist af met ruim 3 procent. Daarbij wordt energie opgewekt door de verbranding van bijvoorbeeld hout, mest of voedselresten. De afname komt volgens het CBS doordat er 31 procent minder biomassa is meegestookt bij elektriciteitscentrales.