Wwft
0 reacties
Recent heeft het CBb een uitspraak gedaan in een beroepsprocedure naar aanleiding van een tuchtzaak tegen een accountant bij de Accountantskamer. In dit artikel ga ik in op het Wwft-aspect. In een volgende bijdrage belicht ik de fraudecasus en de bijbehorende meldplicht.
Anton Dieleman
Deze bijdrage gaat niet zozeer over de concrete casus; ik gebruik die alleen om de interpretaties van de Accountantskamer en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) met betrekking tot de Wwft-meldplicht te duiden in relatie tot de meldplicht voor accountants (c.q. accountantsorganisaties).
Samenvatting
De casus waarover het gaat is – kort samengevat – als volgt (voor een uitgebreidere toelichting verwijs ik naar de annotatie van Lex van Almelo op deze site). De betrokken accountant controleert de geconsolideerde jaarrekening over 2018 van een Nederlandse houthandel, die een 51 procent-belang bezit in een dochtervennootschap in Oekraïne. Tussen de Nederlandse moedermaatschappij en de Oekraïense dochtervennootschap is sprake van de volgende feiten:
- De Nederlandse moedermaatschappij is hoofdzakelijk financier van de Oekraïense dochtervennootschap en enig afnemer van de vloeren die laatstgenoemde produceert.
- Er is bij de dochtervennootschap in Oekraïne sprake van investeringen van materiële omvang die contant worden betaald, zonder dat daaraan een factuur ten grondslag ligt.
- Aan Oekraïense overheidsfunctionarissen worden contante betalingen verricht.
- Volgens de aandeelhouders zouden werknemers in Oekraïne zwart worden uitbetaald.
- Een deel van de genoemde posten wordt niet in de administratie van de Oekraïense dochtervennootschap verantwoord.
Ultimo 2018 is – waarschijnlijk als gevolg van bovengenoemde feiten – sprake van een verschil in de rekening-courant tussen de Nederlandse moedermaatschappij en de Oekraïense dochtervennootschap van 900.000 euro.
De accountantsorganisatie meldt op basis van bovenstaande feiten een ongebruikelijke transactie bij FIU-Nederland (januari 2019). De klagende partij verwijt de accountant(sorganisatie) te lichtvaardig te hebben gemeld. Zowel de Accountantskamer als het CBb verklaren dit klachtonderdeel ongegrond. Ik kan in de onderhavige casus niet beoordelen of de accountantsorganisatie terecht een Wwft-melding heeft gedaan. Ik doe daarover dan ook geen uitspraak, omdat mogelijk niet alle daarvoor relevante feiten uit de gepubliceerde uitspraken blijken.
Uitspraak Accountantskamer
Met betrekking tot de Accountantskamer-uitspraak (d.d. 3 september 2024 – ECLI:NL:CBB:2024:616) is het volgende relevant: Het enkele feit van een verschil in de onderlinge rekening-courant tussen een moedermaatschappij en een dochtervennootschap geeft inderdaad aanleiding tot een subjectieve indicator die mogelijk de meldplicht activeert. Maar dat is niet per definitie het geval; bijvoorbeeld als een dergelijk verschil een verklaarbare oorzaak heeft (omdat nog niet alle transacties zijn verwerkt, of er een discussie tussen partijen bestaat over transacties). De stelling van de Accountantskamer dat het constateren van een dergelijk verschil door de accountant – en daarover vragen stellen – al leidt tot het activeren van de meldplicht, is dan ook onjuist.
Uitspraak CBb
Relevant bij Wwft-meldingen van transacties bij buitenlandse dochtervennootschappen is dat het moet gaan om handelingen door of ten behoeve van de klant van de accountant(sorganisatie); in dit geval de Nederlandse moedermaatschappij. Interessant is dat het CBb een bijzondere motivering gebruikt om de juistheid van de Wwft-melding te onderbouwen. Het CBb stelt namelijk dat de Oekraïense dochtervennootschap onderdeel uitmaakt van de groep, zodat de transacties invloed hebben op de geconsolideerde jaarrekening van de Nederlandse moedermaatschappij. Daardoor – zo concludeert het CBb – is sprake van handelingen door of ten behoeve van de cliënt. De geconsolideerde jaarrekening van de Nederlandse moedermaatschappij betreft een verantwoording voor alle transacties van de Oekraïense dochtervennootschap, zodat, volgens het CBb, sprake is van een band met Nederland. Bij die visie zijn wel enkele vraagtekens te zetten; in ieder geval op basis van de huidige interpretatie van de reikwijdte van de meldplicht.
Richtsnoeren NBA
Begrijpelijk dat het CBb voor de interpretatie van de Wwft-meldplicht aansluiting zoekt bij NBA-handreiking 1124 (Richtsnoeren voor de interpretatie van de Wwft). Het CBb verwijst naar de 2014-versie van de NBA-handreiking, gelet op de datum van de Wwft-melding.
Bijzonder in dit verband is dat de 2014-versie van de NBA-handreiking niet specifiek op dit onderwerp ingaat. De handreiking volstaat met een algemene opmerking dat het moet gaan om handelingen door een derde, ten behoeve van de cliënt. Overigens brengt dat met zich mee dat, door het ontbreken van verdere toelichting, het CBb inderdaad tot de conclusie kon komen dat de Wwft-melding terecht is gedaan (afgezien van mogelijke andere omstandigheden die niet uit de gepubliceerde uitspraken blijken).
Maar daarmee is niet alles gezegd. In de daarop volgende versies van de NBA-handreiking wordt het onderwerp namelijk wel specifiek toegelicht. En daarbij valt het volgende op: eind 2018 heeft de NBA een conceptversie van de geactualiseerde NBA-handreiking gepubliceerd. Deze versie bevat een expliciete toelichting op de onderhavige situatie: “Ongebruikelijke transacties van een buitenlandse dochter waarbij geen Nederlandse betrokkenheid is, komen dan niet in aanmerking. De beroepsorganisaties menen dat het enkele gegeven dat een buitenlandse dochtervennootschap wordt meegeconsolideerd in de jaarrekening van een Nederlandse holding, geen reden is om ongebruikelijke transacties van die buitenlandse dochters met niet-Nederlandse partijen te melden. Indien er evenwel sprake is van een Nederlandse bestuurder in het management van de dochtervennootschap, of indien er betrokkenheid is vanuit Nederland bij de ongebruikelijke transactie, dan dient wel melding in Nederland plaats te vinden.”
Een cruciale verduidelijking voor de onderhavige casus. Terzijde en niet onbelangrijk: deze versie van de NBA-handreiking was al beschikbaar op het moment van de Wwft-melding in de onderhavige casus.
De versie 2020 van de NBA-handreiking bevat een vergelijkbaar standpunt. Nieuw in deze versie is dat het BFT een van de NBA afwijkende visie inneemt en concludeert dat in een dergelijke situatie – door consolidatie – sprake is van een (ongebruikelijke) transactie mede ten behoeve van de holding.
Inmiddels is de versie 2023 van de genoemde NBA-handreiking 1124 beschikbaar. Zoals uit deze versie van de handreiking blijkt, valt een ongebruikelijke transactie tussen een dochtervennootschap en een derde niet onder het transactiebegrip van de Wwft en daardoor ook niet onder de meldplicht. Dit is anders indien a) een bestuurder van de Nederlandse moedermaatschappij ook bestuurder van de dochtervennootschap is; of b) een personeelslid van de Nederlandse moedermaatschappij deelneemt aan de ongebruikelijke transactie. In algemene zin geldt dat als medewerkers van de Nederlandse holding op geen enkele wijze betrokken zijn bij een transactie bij de dochtervennootschap, de transactie niet – door consolidatie – voldoet aan het transactiebegrip bij de moedermaatschappij. Een accountant(sorganisatie) hoeft dan geen melding te doen, omdat de dochtervennootschap zelf geen cliënt is van de accountantsorganisatie.
Uiteraard is de vraag valide of het CBb voor een wetsinterpretatie rekening hoeft te houden met NBA-her (uitsluitend op grond van consolidatie van een dochtervennootschap) geen melding plaatsvindt van een ongebruikelijke transactie bij een dochtervennootschap, als die accountant daarbij de uitleg van zijn beroepsorganisatie NBA volgt. Zelfs niet als de accountant zich baseert op een conceptversie van een handreiking, omdat die de op dat moment geldende visie van de beroepsorganisatie op de regelgeving weergeeft en niet als een soort ‘proefballon’ wordt gepubliceerd.
Voorwaarden
In algemene zin, los van de casus, kan voor de huidige Wwft-meldpraktijk het volgende worden geconcludeerd in vergelijkbare situaties. De visie van de Accountantskamer dat het enkele feit van een verschil in rekening-courant tussen een moedermaatschappij en dochtermaatschappij moet leiden tot een Wwft-melding, is niet juist.
Dat het CBb in de recente beroepsprocedure in algemene zin motiveert dat transacties van een dochtervennootschap – door het opnemen van de gegevens van die dochtervennootschap in de geconsolideerde jaarrekening – leiden tot een band met Nederland en daarom in voorkomende gevallen sprake is een meldplicht, is op basis van de huidige interpretatie van de regelgeving eveneens onjuist.
Om in dergelijke situaties de meldplicht te activeren moet sprake zijn van de voorwaarden die de NBA-handreiking benoemt: a) een bestuurder van de Nederlandse moedermaatschappij zit ook in het management van de dochtervennootschap; of b) een personeelslid van de Nederlandse moedermaatschappij neemt deel aan de ongebruikelijke transactie.
Relevante voorwaarden, want hoewel onder de Wwft sprake is van een laagdrempelige meldplicht, is het niet toegestaan dat accountants(organisaties, maar het geldt uiteraard ook voor accountantskantoren) te lichtvaardig tot melding overgaan.
Als de accountant de interpretaties van de NBA volgt, zoals die in NBA-handreiking 1124 zijn opgenomen, kan een accountant daarvoor tuchtrechtelijk geen verwijt worden gemaakt.